
Over Zuiderweg Erfgoed
Deze bladzijde beschrijft het onderzoek naar het erfgoed van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Dit Compagnies erfgoed ligt aan de basis van het erfgoed van de Indische & Molukse gemeenschap.
Aan het eind van de negentiende eeuw ontstond in Nederland de behoefte voor onderzoek naar de eigen geschiedenis. Bovendien vonden deze initiatiefnemers de historische ontwikkelingen in de toenmalige Nederlandse bezittingen in Oost- en West-Indië eveneens belangrijk. Ze bedoelden daarmee niet alleen de geschiedenis van de VOC die in 1602 was opgericht, maar ook die van hun belangrijkste stad in Oost-Indië die in 1612 was gesticht, namelijk Batavia.
Onderzoek naar papiersnippers
Aan het eind van de negentiende en begin twintigste eeuw nam de overheid gepromoveerde classici en historici in dienst voor dit onderzoek. Dat waren onder andere J.A. van der Chijs (1831-1905), J.K.J de Jonge (1828-1880) en F. de Haan (1863-1938).
Deze wetenschappers moesten in Batavia op zoek gaan naar documenten en andere belangrijke papieren in de archieven van de VOC en de archieven zelf.
Al snel bleek dat deze archieven verspreid over Batavia waren bewaard. De onderzoekers en hun assistenten troffen de documenten aan op de zolders en in de goedang of opslagplaats van de pakhuizen en de regeringsgebouwen. Of zelfs bij particulieren thuis. De meeste documenten waren onder erbarmelijk slechte klimatologische omstandigheden bewaard. Soms waren er helemaal geen documenten meer, omdat die door particuliere legers bij gebrek aan munitie als kogels waren gebruikt.
Toch lukte het deze onderzoekers om aan de hand van het gevonden materiaal belanghebbende artikelen en boeken te publiceren over Oost-Indië met Batavia en de andere bezittingen van de VOC in Zuidoost Azië. Daardoor kon het Compagnies erfgoed voor andere onderzoekers behouden blijven. Zuiderweg Erfgoed beschouwt deze publicaties van toen als het erfgoed van nu.
Onderzoek van inlandse 'kruitjes'
De lijfarts van Jan Pietersz. Coen heette Jacob Bontius (1592-1631). Deze medicus had belangstelling voor inheemse geneeskunst. Vanuit een bootje onderzocht Bontius de ‘kruitjes’ en inheemse plantjes langs de oevers van de Tjiliwoeng. Hij stuurde de zaden naar zijn broer Willem in Leiden die ze in de Hortus Botanicus liet opkweken. Bontius stuurde hem ook zijn notities, die in 1642 postuum verschenen als De Medicina Indorv.

Bontius gebruikte de inheemse kruiden voor de genezing van zijn patiënten in het Bataviase hospitaal. Adrienne Zuiderweg daarentegen heeft belangstelling voor het gebruik van kruiden in de Indische keuken. Medio negentiende eeuw verschenen de eerste Indische kookboeken. Toen nog in het Maleis.

Haar belangstelling voor specerijen en de bereidingswijzen van Indische ingrediënten in de Indische keuken waren de aanleiding voor het schrijven van het borgingsplan Indisch koken en de Indische rijsttafeltraditie samen met Humphrey de la Croix. Inmiddels is dit borgingsplan bijgeschreven in de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland.
Onderzoek
Tijdens haar onderzoek bracht Adrienne Zuiderweg het proza en de poëzie dat door het personeel van de VOC was geschreven, in kaart. Dit wordt primaire literatuur genoemd. Ook inventariseerde ze de publicaties van onderzoekers over de VOC. Dit wordt secundaire literatuur genoemd. Ze beperkte zich daarbij niet alleen tot de literatuur en geschiedenis van de VOC. Maar ze breidde haar belangstelling voor het literatuur- en cultuurhistorisch erfgoed van het zeventiende- en achttiende-eeuwse Batavia uit naar het negentiende- en twintigste-eeuwse Bataviase erfgoed.
Haar onderzoek kent vijf fasen.
Allereerst haar onderzoek naar de literatuur en cultuur van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Vervolgens betrok ze de publicaties van de onderzoekers over hun archiefvondsten bij haar onderzoek. Ze zag de meerwaarde van de toevoeging van de Compagniesliteratuur aan deze publicaties. De derde fase betreft haar geschiedschrijving van de Compagniesliteratuur. Ze werkte die verder uit in haar proefschrift getiteld Batavia berijmd: Een geschiedenis van de Compagniesliteratuur en een overzicht van de Compagniesdichters in Batavia. Haar promotoren waren prof.dr. M.H.G. van Kempen en prof.dr. A.N. Paasman.
In de vierde fase breidde ze haar specialisatie nog verder uit. Ze betrok de Nederlands-Indische koloniale en postkoloniale literatuur bij haar onderzoek.
Tegenwoordig combineert Adrienne Zuiderweg de Nederlands-Indische literatuur met het erfgoed van de VOC en de Indische & Molukse gemeenschap. Dat is de vijfde tevens laatste fase.

Activiteiten
Adrienne Zuiderweg deed onderzoek in binnen- en buitenlandse bibliotheken, archieven, musea en particuliere collecties, waaronder Jakarta, Londen, Nurenberg, Stellenbos en Kaapstad.
Ze publiceert over haar onderzoeksresultaten, geeft lezingen en gastcolleges.
Adrienne Zuiderweg is secretaris van de Stichting Indisch Erfgoed (2000-heden), was redactielid van het tijdschrift Indische Letteren van de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde (2001-2015) en is medeorganisator van de Themazondagen op Bronbeek (2006-heden). Ze organiseert culturele en educatieve activiteiten en is dagvoorzitter. Daarnaast heeft ze belangstelling voor de aanwezigheid van Indisch & Moluks Erfgoed in Apeldoorn.