Over Zuiderweg Erfgoed

Over Zuiderweg Erfgoed

Deze bladzijde beschrijft het onderzoek naar het erfgoed van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Dit Compagnies erfgoed ligt aan de basis van het erfgoed van de Indische & Molukse gemeenschap.

Aan het eind van de negentiende eeuw ontstond in Nederland de behoefte voor onderzoek naar de eigen geschiedenis. Bovendien vonden deze initiatiefnemers de historische ontwikkelingen in de toenmalige Nederlandse bezittingen in Oost- en West-Indië eveneens belangrijk.

Ze bedoelden daarmee niet alleen de geschiedenis van de VOC die in 1602 was opgericht. Maar ook die van hun belangrijkste stad in Oost-Indië Batavia, die in 1612 was gesticht

Onderzoek naar papiersnippers

De overheid nam voor dit onderzoek gepromoveerde juristen, classici en historici in dienst.

Bijvoorbeeld de latere mede-directeur van het Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen de jurist J.A. van der Chijs, die met zijn echtgenote naar Batavia verhuisde.

Historicus J.A. van der Chijs
J.A. van der Chijs (1831-1905)

Maar ook rijksarchivaris en latere directeur van het Mauritshuis J.K.J. de Jonge (1831-1905), die in Nederland bleef wonen.

Historisch onderzoeker J.K.J. de Jonge
J.K.J. de Jonge (1828-1889)

Een andere onderzoeker met eenzelfde opdracht als Van der Chijs was classicus en archivaris F. de Haan.

Evenals Van der Chijs verdiepte De Haan zich in de geschiedenis van Batavia en Oost-Indië. Zijn opdrachtgever was het Bataviaasch Genootschap voor Kunsten en Wetenschappen.

F. de Haan
F. de Haan (1863-1938)

Opdracht

Aanvankelijk moesten Van der Chijs en De Haan dit werk in hun eentje klaren. Maar weldra hadden ze de beschikking over assistenten.

Hun opdracht was eenvoudig. Maar bleek al snel onoverzichtelijk en uitermate tijdrovend. Ze moesten namelijk in Batavia op zoek naar documenten en andere belangrijke papieren in de archieven van de VOC in het Kasteel of bij de Bataviase kerkenraad.

De eeuwige vrijgezel De Haan doorkruiste op zijn fiets de kota of benedenstad de route, die zijn assistent voor hem had uitgestippeld.

Onoverzichtelijk

Het bleek dat deze archieven verspreid over Batavia waren bewaard. De onderzoekers en hun assistenten troffen de documenten aan op de zolders en in de goedang of opslagplaats van de pakhuizen en de regeringsgebouwen. Maar zelfs ook bij particulieren thuis.

De meeste documenten waren onder erbarmelijk slechte klimatologische omstandigheden bewaard.

Soms waren er helemaal geen documenten meer, omdat die door particuliere legers bij gebrek aan munitie als kogels waren gebruikt. Of inktvraat had de documenten onleesbaar gemaakt, waardoor passages volledig ontbraken.

Toch lukte het deze onderzoekers om aan de hand van deze documenten gezaghebbende artikelen en boeken te publiceren over de bezittingen van de VOC in Oost-Indië. Maar ook over het personeel van de VOC. En niet te vergeten de aanleg en opbouw van Batavia, de hoofdstad van de VOC in Zuidoost Azië.

Dankzij hun inzet en noeste arbeid bleef het Compagnies erfgoed voor andere onderzoekers behouden. Zuiderweg Erfgoed beschouwt deze publicaties dan ook als Compagnies erfgoed.

Toenmalige beeldvorming

Lange tijd is gedacht dat het de Verenigde Oostindische Compagnie primair ging om gebiedsuitbreiding of kolonisatie van bezittingen in Oost-Indië. Met geldelijk gewin als belangrijkste factor. 

De geldzucht van de wittebroodskinderen en schuinsmarcheerders die uit opportunisme en geldgebrek dienst bij de VOC namen, speelde ook eveneens een rol.

Onderlinge familiebanden van de bestuurders in het vaderland, Heeren Zeventien, waren van invloed voor het verkrijgen van lucratieve posities in Batavia of elders in Oost-Indië.

Deze historische beeldvorming was decennialang onder historici en publicisten gangbaar.

Nieuwe beeldvorming

Een andere interpretatie van bestaande, maar vergeten bronnen of onlangs gevonden bronnen, verandert tegenwoordig de beeldvorming van de Compagniestijd.

Het gedigitaliseerde corpus van het bronmateriaal in slechte staat, maakt het binnen- en buitenlandse studeerkameronderzoekers mogelijk Compagniesteksten thuis te raadplegen.

Het bewaren van oorspronkelijk bronnenmateriaal is een goede zaak. Echter het ouderwetse handwerk van onderzoek, zoals zelf bladeren in de VOC folianten, ruiken en voelen aan het van lompen gemaakt papier of af en toe eeuwenoude zandkorrels wegblazen, benadrukt de voorbije tijd dan nog eens extra. 

In de afgelopen jaren werpt op de slavenhandel en de slavernij in Oost- en Nederlands-Indie nieuw licht op de geschiedschrijving.

Niet iedere historicus, letterkundige of grammaticus kan zich hierin vinden. Bijvoorbeeld in de vervanging van het woord ‘slaaf’ door het uit Engels overgenomen begrip ’tot slaaf gemaakt’.

Maar een cartoon over de VOC blijft iedere betrokken onderzoeker aanzetten tot reflectie.

over zuiderweg
Beeldvorming VOC (Reid, Geleijnse en Van Tol)

Niet weg kijken

De taak van de historicus is nieuwsgierig zijn naar de door hem/haar onderzochte tijd of periode, naar de gebeurtenissen en naar de personen die toen leefden. Hij/zij raadpleegt daarvoor uiteenlopende archieven en bibliotheken.

De literatuurhistoricus voegt er nog een extra dimensie aan toe. Namelijk de teksten die door deze personen zijn geschreven. Of door tijdgenoten over deze personen zijn geschreven. Dat kunnen literaire teksten zijn. Evenals egodocumenten of dagboeken en persoonlijke notities.

Zowel de historicus als de literatuurhistoricus onderzoeken bronnen die in nationale of particuliere archieven of bibliotheken worden bewaard.

Beide historici plaatsen de overwegingen, handelen en motieven van de door hen onderzochte personen in hun tijd.

Open deuren?

De deuren staan altijd open. Maar niet iedereen ziet dit. Of geeft zichzelf niet de tijd om door deze openstaande deuren naar die tijd van toen te kijken.

Ze raadplegen geen publicaties over het bewuste onderwerp. Omdat ze hun eerste indruk of hun eigen verhaal belangrijker vinden. Ze geven hun eigentijdse draai aan de tijd van toen. En kleuren die met zelf gekozen kleuren in.

Kunst- en wetenschapslievendheid

In de discussie over de Verenigde Oostindische Compagnie wordt vaak gemakshalve het Compagniespersoneel vergeten. Met name hun culturele, antropologische, literaire en natuurwetenschappelijke belangstelling voor Oost-Indë en Batavia.

over zuiderweg erfgoed
Tekening Wouter Schouten van vechtende hanen (Rijksmuseum)

Onderzoek van inlandse 'kruitjes'

De lijfarts van Jan Pietersz. Coen heette Jacob Bontius (1592-1631). Medicus Jacob de Bondt had belangstelling voor inheemse geneeskunst. Vanuit een bootje onderzocht Bontius empirisch de ‘kruitjes’ en inheemse plantjes langs de oevers van de Bataviase Tjiliwoeng op zoek inheemse kruiden. Dat is ook is te lezen in de blog Indische eetcultuur: Aflevering 2.

Hij stuurde de zaden naar zijn broer Willem in Leiden die ze in de Hortus Botanicus liet opkweken.

Bontius stuurde hem ook zijn notities van zijn eigen waarnemingen evenals de beschrijvingen van de locaties zelf. Zijn broer Willem publiceerde in 1642 de postume notities van Jacobus Bondius als De Medicina Indorv.

onderzoek kruiden
Iac. Bontii Jn Indijs Archiatri De Medicina Indorv (Lugdum Batav. Franciscum Hackium 1642)

Inheemse geneeskrachtige kruiden

Bontius gebruikte de inheemse kruiden voor de genezing van zijn patiënten in het Bataviase hospitaal. Veel later verscheen er een Bataviase Farmacopee.

Inheemse kruiden spelen een belangrijke rol in de inheemse natuurgeneeswijze. Vanwege hun geneeskrachtige werking worden ze ook aan Indische gerechten toegevoegd en dus daarom niet alleen voor de extra smaak.

Medio negentiende eeuw verschenen de eerste Indische kookboeken. Toen nog in het Maleis en met de Maleise benaming voor de kruiden en andere inrediënten. Laten verschenen er kookboeken met de Nederlandse vertaling van de namen van de kruiden en hun bereidingswijze.

‘Inheemse kruitjes’ zijn eveneens belangrijk voor het culturele onderzoek van de VOC. Adrienne Zuiderweg is zich aan het specialiseren voor het gebruik van inheemse kruiden in de Indische keuken.

onderzoek kruiden koken
Kokkie Bitja atau kitab 4e druk. (Batavia Lange & Co 1856 )

Haar belangstelling voor specerijen en de bereidingswijzen van Indische ingrediënten in de Indische keuken waren de aanleiding voor het schrijven van het borgingsplan Indisch koken en de Indische rijsttafeltraditie samen met Humphrey de la Croix. Inmiddels is dit borgingsplan bijgeschreven in de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland.

Eerder publiceerde ze over mevrouw J.M.J. Catenius-van der Meijden die zich zowel in Indië als in Nederland inzette voor de Indische keuken.

Onderzoek

Tijdens haar onderzoek bracht Adrienne Zuiderweg het proza en de poëzie dat door het personeel van de VOC was geschreven, in kaart. Dit wordt primaire literatuur genoemd.

Ook inventariseerde ze de publicaties van onderzoekers over de VOC.  Dit wordt secundaire literatuur genoemd. Ze beperkte zich daarbij niet alleen tot de literatuur en geschiedenis van de VOC. Maar ze breidde haar belangstelling voor het literatuur- en cultuurhistorisch erfgoed van het zeventiende- en achttiende-eeuwse Batavia uit naar het negentiende- en twintigste-eeuwse Bataviase erfgoed.

Haar onderzoek kent vijf fasen

Adrienne Zuiderweg heeft Nederlandse taal- en letterkunde gestudeerd. Ze specialiseerde zich in de achttiende eeuw en in de Compageniesliteratuur. Ze combineerde dit met het verzwaard hoofdvak Vroegmoderne tijd bij Geschiedenis.

Haar promotieonderzoek naar het Litereraire en ket culturele leven in het bijzonder bij de VOC pakte ze als volgt aan.

Allereerst onderzocht ze de literatuur en cultuur van de Verenigde Oost-Indische Compagnie.

Vervolgens betrok ze de publicaties van de onderzoekers over hun archiefvondsten bij haar onderzoek. Ze zag de meerwaarde van de toevoeging van de Compagniesliteratuur aan deze publicaties.

De derde fase betreft haar geschiedschrijving van de Compagniesliteratuur. Ze werkte die verder uit in haar proefschrift getiteld Batavia berijmd: Een geschiedenis van de Compagniesliteratuur en een overzicht van de Compagniesdichters in Batavia. Haar promotoren waren prof.dr. M.H.G. van Kempen en prof.dr. A.N. Paasman.

In de vierde fase breidde ze haar specialisatie nog verder uit. Ze betrok de Nederlands-Indische koloniale en postkoloniale literatuur bij haar onderzoek.

Tegenwoordig combineert Adrienne Zuiderweg de Nederlands-Indische literatuur met het erfgoed van de VOC en de Indische & Molukse gemeenschap. Dat is de vijfde tevens laatste fase.

Onderzoek Batavia
Over Zuiderweg Erfgoed

Activiteiten

Adrienne Zuiderweg doet onderzoek in binnen- en buitenlandse bibliotheken, archieven, musea en particuliere collecties, waaronder Jakarta, Londen, Nurenberg, Stellenbosch en Kaapstad. Ook gaf ze werkgroepen, masterclasses.

Ze publiceert over haar onderzoeksresultaten, geeft lezingen en gastcolleges.

Ze publiceert over toonaangevende samenstellers van Indische kookboeken en zelfhulpboeken over het leven in Nederlands-Indië die zijn verschenen tussen 1902 en 1970. Bijvoorbeeld mevrouw J.M.J. Catenius-van der Meijden.

Adrienne Zuiderweg is secretaris en pr-medewerker van de Stichting Indisch Erfgoed (2000-heden), was redactielid van het tijdschrift Indische Letteren van de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde (2001-2015). is medeorganisator van de Themazondagen op Bronbeek (2007-heden), en Historisch Café (Stichting Erfgoedplatform Apeldoorn).

Ze organiseert en is dagvoorzitter voor culturele en educatieve activiteiten over Indisch en Moluks films, literatuur en erfgoed.

Daarnaast heeft ze belangstelling voor de aanwezigheid van Indisch & Moluks in Apeldoorn.

Op 12 november 2022 is het borgingsplan Indisch koken en de Indische rijsttafeltraditie dat ze samen met Humphrey de la Croix heeft opgesteld, bijgeschreven in de Inventaris Immaterieel Erfgoed Nederland.

Adrienne Zuiderweg is websitebouwer van Zuiderweg Erfgoed en Indische culinaire geschiedenis.